Plusklassen, extra uitdaging, verschillende soorten scholen, differentiatie aan de boven en onderkant… zomaar een greep uit verschillende termen die een school bezig houden op het moment dat ze vorm gaan geven aan hun onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen.
Ik poog in dit artikel een perspectief te geven op hoogbegaafde leerlingen die je (onbewust dan wel bewust) eens door je hoofd kunt laten gaan. Denk eens aan de leerlingen die je les geeft en wellicht heb je opeens leerlingen op je netvlies waar je eerder niet aan hebt gedacht. En dat is dan het nut van deze zes typen: dat ze je ruimte geven om anders te denken in plaats van in hokjes en vakjes.
Wat betekent dat eigenlijk, “hoogbegaafd”?
Zoals met veel zaken in het onderwijs is er geen eenduidige definitie van hoogbegaafdheid. Ook lijkt er aversie te zijn tegen het begrip omdat een “gave” (“gift” in het Engels) uitgaat van een bevoorrechte positie. Een dergelijke opvatting doet geen recht aan het neurodiverse aspect dat iedere leerling uniek is. Een betere omschrijving zou wellicht kunnen helpen om dergelijke opvattingen de wereld uit te helpen.
De verschillende typen van hoogbegaafdheid
Net als in het bericht over de Nebraska Starry Night methodiek heb ik me in den beginsel laten leiden door het Ierse/Noord-Ierse beleidsstuk over hoogbegaafdheid (2007). Aansluitend heb ik het originele werk van Betts & Neihart (1988) bekeken rondom deze zes typen, welke later verder zijn uitgewerkt (Neihart et al., 2016; Neihart & Betts, 2010).
Zijn dit dan eigenlijk wel labels?
Er is discussie of dat deze zes typen eigenlijk wel een vast label zijn. Het werk van Betts & Neihart (1988) is daarom eerder te zien als een theoretisch denkkader. Hoewel de auteurs aangeven dat zij deze zes typen gebaseerd hebben op meerdere interviews, de methodologie en testwijze wordt niet beschreven waardoor het belangrijk is om in acht te nemen dat deze zes typen verder onderzoek nodig hebben. Recenter onderzoek (Goudsblom, 2019) verricht aan de Universiteit van Twente laat ook zien dat deze typen niet vastomlijnd zijn en als startpunt een mogelijk denkkader bieden.
1. De succesvollen
Het merendeel van de leerlingen die het label “hoogbegaafd” krijgt, behoort tot deze categorie. Ze laten gedrag en capaciteiten zien die daarmee goed gedijen in het onderwijssysteem. Het gevaar bij deze leerlingen is dat het beeld ontstaat dat ze “het toch wel redden”. Verveling en onderpresteren liggen op de loer. Voor de school is het belangrijk om deze leerlingen te helpen met hun verveling om te gaan en waar nodig het curriculum aan te passen om de leerlingen uit te dagen (stretchen).
2. De uitdagenden
Deze leerlingen worden vaak niet herkend omdat het profiel heel breed is. Deze leerlingen laten vaak uitdagend gedrag zien (sarcastisch, opstandig) en hebben in het onderwijssysteem vooral geleerd dat ze er niet in passen en dat hun talenten niet erkend worden. De frustratie bij deze leerlingen zorgt ook voor een enorm laag zelfbeeld, wat dan weer verhuld wordt met meer sarcasme en ander negatief gedrag.
Het is voor deze groep leerlingen erg belangrijk om aansluiting te vinden in de groep en daar ondersteuning in te krijgen. Ze moeten tactvol leren zijn en hebben hulp nodig bij het bijstellen van hun zelfbeeld.
3. De onzichtbaren
Deze groep (vooral meisjes tijdens de puberteit, al kunnen het uiteraard ook jongens zijn) valt niet op. Ze verbergen hun talent en laten sociaal wenselijk gedrag zien. Om erbij te horen passen deze leerlingen hun gedrag aan en laten ze hun talenten ongebruikt.
Deze leerlingen hebben vooral hulp nodig op het gebied van erkenning (naar zichzelf toe). Omgaan met conflicten is lastig voor ze, alsook het toetsen van hun eigen gevoelens. Door ze juist te betrekken in projecten voor hoogbegaafde leerlingen kunnen ze in aanraking komen met gelijkgestemden waardoor ze de ruimte voelen om nu wel zichzelf te zijn.
4. De uitvallers
Deze leerlingen worden gekenmerkt door boosheid. Ze zijn boos op volwassenen en op het systeem waar ze al vele jaren door buitengesloten worden. Het merendeel van deze leerlingen vind je in het voortgezet onderwijs. School is voor deze leerlingen een onveilige plek waar ze zich niet op hun plaats voelen.
Deze leerlingen hebben zeer intensieve begeleiding nodig met een aangepast programma. Vaak hebben deze leerlingen een enorm gat tussen hun IQ en daadwerkelijke prestaties.
5. De dubbel gelabelden
Hoogbegaafd en autistisch? Of dyslectisch? Grote kans dat de ene diagnose de andere overschaduwt. Deze leerlingen laten vaak niet het gedrag zien dat past bij een zeer intelligente en capabele leerling. Hun handschrift is belabberd of hun gedrag is heel storend. Vaak worden deze leerlingen meer aangepakt op hun zwaktes dan op hun talenten.
De leerlingen hebben hulp nodig om juist op hun talenten aangesproken te worden. Ze moeten leren omgaan met hun zwaktes, maar juist werken aan hun sterke kanten. Door ze mee te nemen in meerdere projecten voor hoogbegaafden kan er – met de juiste begeleiding – gewerkt worden aan deze vaardigheden.
6. De autonoom lerenden
De mythe rondom hoogbegaafde leerlingen vindt zijn basis in de werkelijkheid. Ja, er zijn ook hoogbegaafde leerlingen die zichzelf allerlei vaardigheden eigen maken. Waar de eerste doelgroep (de succesvollen) met zo min mogelijk moeite proberen hun werk af te ronden zijn de autonoom lerenden er op gericht om zoveel mogelijkheden te benutten als dat hen lukt. Ze zijn zelfstandig en zelfsturend.
Het is belangrijk om deze leerlingen te ondersteunen in een coachende rol en om ze zoveel mogelijk te faciliteren in hun leren. Zorg ook voor een vangnet als het mislukt.
Laat het label los en geef ruimte om anders naar een leerling te kijken
Zoals ik in het begin al aangaf, een label is niets meer of minder dan een denkkader waarmee je anders naar een leerling kunt kijken. Zolang je het label er niet definitief opplakt is er ook niks mis mee. Niks is zo veranderlijk als een mens (en zeker kinderen & pubers proberen wat labels uit op zichzelf). Ik ben benieuwd of je tijdens het lezen van dit bericht opeens dacht “Oh, ik ken zo’n leerling!”
Het is in al deze zaken belangrijk om te herinneren waarom we dit doen. Labels. Typen. We gebruiken deze middelen omdat we de leerling met de diagnose beter willen begrijpen, zodat we hen beter kunnen helpen. Anders lopen we het risico dat we ons blindstaren op checklists en definities en verzanden in “past de leerling in dit hokje of niet”.